Werken moet lonen ook voor mensen met een handicap
Werk is voor iedereen belangrijk. Het geeft een inkomen, levert sociale contacten op, biedt structuur aan het leven. Werken is bijleren en groeien, en vooral: door te werken neem je deel aan de samenleving. Dat geldt voor eenieder van ons, en dus ook voor personen met een handicap. Toch verhinderen al te veel drempels mensen met een handicap om te werken. Daardoor belanden ze vaker in de inactiviteit, het vrijwilligerswerk – al dan niet voor een symbolische vergoeding – of in een maatwerkbedrijf.
GRIP streeft naar een inclusieve samenleving waarin iedereen welkom is op de reguliere arbeidsmarkt. Het VN-Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (VRPH) stelt heel duidelijk in artikel 27 dat mensen met een handicap recht hebben op een gewone baan; betaald en op de reguliere arbeidsmarkt. De Nederlandse tekst van het verdrag spreekt interessant genoeg van een ‘open arbeidsmarkt’. Echt werk, zoals we bij GRIP naar inclusief werk verwijzen, is een betaalde job in een gewone werkomgeving. Indien nodig kunnen daar ondersteunende maatregelen bij te pas komen, maar het gaat wel om een job met loon naar werken. Dat hoeft niet voltijds te zijn, deeltijds werken is ook een optie.
Maatwerk
De idee dat mensen met een handicap geen ‘echt werk’ aankunnen, nodig hebben, of mogen uitoefenen, houdt hardnekkig stand. Ook mensen met een handicap of chronische ziekte zelf denken dat vaak, en een aantal foute veronderstellingen blijken moeilijk uit de wereld te helpen.
Als het gaat over de tewerkstelling van mensen met een handicap, dan denkt men in de eerste plaats aan werken in een maatwerkbedrijf. Dat is zeker een optie voor mensen met een handicap, maar geen verplichting en hoegenaamd niet de enige mogelijkheid. Net zoals het VN-verdag aangeeft, is voor GRIP werken in een maatwerkbedrijf niet in overeenstemming met het recht op inclusief werk. Het blijft een aparte werkplaats, en is op die manier een vorm van segregatie. Echt werk vindt plaats in het reguliere arbeidscircuit. Het maatwerkbedrijf mag dus geen eindpunt zijn.
Dat einddoel blijft werken op de gewone arbeidsmarkt. In het nieuwe decreet over individueel maatwerk (IMW) is dat ook zo ingeschreven. Met de invoering van dat individuele maatwerk vanaf 2023 wil de Vlaamse overheid de drempels voor de aanwerving en tewerkstelling van mensen met een arbeidsbeperking verlagen, en zorgen voor de juiste omkadering op de werkvloer. Werkgever en werknemer moeten dan samen bespreken welke concrete behoeften er zijn, en waartoe het individueel maatwerk dient. Denk aan een aangepast uurrooster of takenpakket, of aan begeleiding en ondersteuning van een leidinggevende. Werkgevers kunnen ook een compensatie krijgen voor een lagere productiviteit van een werknemer met een handicap: een loonpremie is bedoeld om tegemoet te komen aan mogelijke extra kosten of lagere productiviteit door de arbeidsbeperking; een begeleidingspremie moet de begeleiding op de werkvloer dekken.
Niet elke uitkering is een inkomen
Vanaf 1 juli 2023 kunnen we dus meer ondersteuning op de reguliere arbeidsmarkt verwachten, met de bedoeling om meer inclusie te bekomen, maar er blijven een aantal drempels overeind. Neem nu de tegemoetkomingen. Mensen met een handicap denken vaak dat hun totale inkomen zal verminderen als ze gaan werken. Of dat het onmogelijk is om opnieuw een vervangingsinkomen te verkrijgen wanneer de aangenomen job weer wegvalt. Onder meer de integratietegemoetkoming (IT), de inkomensvervangende tegemoetkoming (IVT), de ziekte- en invaliditeitsuitkering, de ongevallenvergoeding en het persoonsvolgend budget (PVB) zijn belangrijk voor personen met een handicap. Die uitkeringen verliezen kan voor velen het verschil betekenen tussen een menswaardig inkomen en schrijnende armoede.
Ook bij werkgevers leeft die gedachte trouwens. Zo gaf een uitbater van een horecazaak recent aan dat de werknemers met een handicap bij haar als onbetaalde vrijwilligers werken, net omdat ze bang is dat die medewerkers anders door haar toedoen hun tegemoetkomingen zouden verliezen. Een ongelukkig voorval was de boosdoener: na de opstart van haar zaak in 2003 had een van de toenmalige werknemers met een handicap een probleem met het opnieuw bekomen van zijn uitkering, en de werkgever ging ervan uit dat daar nog niets aan gewijzigd was. Werkgevers zijn zich nog te weinig bewust van de mogelijkheden.
Laten we de verschillende uitkeringen stuk voor stuk overlopen om te zien of die vrees terecht is. Het persoonsvolgend budget is een persoonlijk budget om zorg of ondersteuning mee ‘aan te kopen’, en dus geen vorm van inkomen. Mensen met een erkende handicap kunnen een PVB aanvragen bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH). De hoeveelheid ondersteuning die iemand nodig heeft, bepaalt de budgetcategorie – er zijn er maar liefst 24. Het bedrag dat iemand ontvangt, hangt af van die budgetcategorie en blijft hetzelfde als de persoon gaat werken. Met het budget kan een meerderjarige zorg en ondersteuning kopen, maar het toegekende budget is niet vrij besteedbaar: elke euro die gebruikt wordt, moet verantwoord worden. Toch kiest wie een PVB heeft zelf hoe die dat geld besteedt. Het kan zelfs gebruikt worden om voor ondersteuning op het werk te zorgen, bijvoorbeeld door een persoonlijke assistent mee te nemen.
Ook de integratietegemoetkoming is geen vorm van inkomen, het is een budget van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid om de kosten van de handicap te compenseren. Het verschil met het PVB is dat je daarmee ondersteuning (in de vorm van arbeid eigenlijk) aankoopt, terwijl de integratietegemoetkoming dient om de kosten van je handicap wat te compenseren, zoals extra medische kosten, zonder dat je ze hoeft te verantwoorden. Bij een berekening van het netto-inkomen mag de integratietegemoetkoming niet worden meegenomen. Vroeger nam de integratietegemoetkoming af als het bruto belastbaar loon hoger was dan 23 356 euro per jaar, maar sinds 1 oktober 2021 is die grens verhoogd naar 63 000 euro per jaar, waardoor mensen veel minder snel hun integratietegemoetkoming verliezen.
Inkomensvervangende tegemoetkoming
Anders is het voor de inkomensvervangende tegemoetkoming, dat is wel een vorm van inkomen. Die tegemoetkoming is bestemd voor mensen tussen de 18 en 65 jaar waarvan het verdienvermogen tot een derde beperkt is vanwege de handicap; doordat je door de handicap niet of minder kan werken, en dus minder verdient dan iemand zonder handicap op de reguliere arbeidsmarkt. Het is met andere woorden bedoeld om het misgelopen inkomen (deels) te compenseren.
Omdat het een inkomen vervangt, daalt de inkomensvervangende tegemoetkoming bijgevolg als er wel een arbeidsinkomen is. Maar het totale inkomen dat iemand krijgt, zal altijd hoger zijn als die persoon werkt dan als die niet werkt. Het is een basisprincipe dat de tegemoetkomingen minder snel dalen dan dat het inkomen stijgt. ‘Werken loont’, zeggen we daarom, en dat principe houdt ook stand in de praktijk. Als dat niet het geval is, is er per definitie iets misgegaan in de herberekeningen. Het is evenwel mogelijk dat iemand zoveel verdient dat de integratietegemoetkoming volledig wegvalt.Daardoor zou die persoon ook andere voordelen en tegemoetkomingen kunnen verliezen, waardoor het eindresultaat financieel slechter uitvalt.
De integratietegemoetkoming vermindert bijvoorbeeld vanaf inkomens uit werk boven de 63 000 euro bruto per jaar. Als die integratietegemoetkoming
wegvalt, vallen ook bepaalde sociale en fiscale voordelen weg, zoals het sociaal tarief voor gas en elektriciteit, verminderde successierechten, of een vrijstelling of compensatie op de saneringsbijdrage op de waterfactuur.Een vervangingsinkomen, zoals een ziekte- of een werkloosheidsuitkering, valt al veel vroeger weg. Maar zolang de integratietegemoetkoming niet wegvalt, zal iemand die werkt altijd meer inkomen hebben dan wanneer die niet werkt. Voor GRIP is het belangrijk om een minimum aan integratietegemoetkoming te bewaren.
Sensibiliseren
Heel wat mensen doen beroep op een ziekte- en invaliditeitsuitkering. Denk aan werknemers, werkzoekenden, of zelfstandigen die door een ziekte of ongeval tijdelijk of langdurig niet in staat zijn om te werken. Het bedrag van die uitkering is afhankelijk van veel factoren: de duur van de arbeidsongeschiktheid, de gezinssituatie, het brutoloon vooraf aan de ongeschiktheid, de plafonnering van de uitkering, of er opnieuw een mogelijkheid is om deeltijds aan het werk gaan … Het is belangrijk dat dit systeem zich verder ontwikkelt tot een hefboom, eerder dan een drempel, om terug aan de slag te gaan.
Wanneer bijvoorbeeld iemand met een invaliditeitsuitkering meer dan 50 procent wil werken, is de combinatie van deeltijdse tewerkstelling met behoud van de invaliditeitsuitkering geen evidentie meer. Dat creëert een drempel om de stap naar meer werkuren te zetten. Ook fiscaal zit er een addertje onder het gras: de invaliditeitsuitkering wordt namelijk niet maandelijks belast, maar volgens een breukstelsel. In de noemer staat het jaarlijkse inkomen, in de teller de uitkering. Zolang er enkel een inkomen uit de uitkering is, is die volledig van belastingen vrijgesteld. Wanneer het inkomen echter uit een combinatie van inkomen uit werk en uit de uitkering bestaat, kan de noemer (het inkomen) groter worden dan de teller, en is er geen belastingvrijstelling. Bij de jaarlijkse belastingafrekening wordt de uitkering dan als inkomen belast.
In het algemeen is het belangrijk om het samenspel tussen loon en tegemoetkomingen per persoon goed te bekijken. Er is een betere en flexibelere afstemming nodig tussen loon uit werk en de verschillende tegemoetkomingen, en een betere afstemming tussen de verschillende instanties en regelgevingen. Net zoals bij de integratietegemoetkoming zou het inkomen van de partner geen invloed mogen hebben op de inkomensvervangende tegemoetkoming. Bovendien heeft een hoger inkomen geen effect op de kosten die iemand heeft om zich met een handicap aan te passen aan het maatschappelijke leven. Toch vermindert de integratietegemoetkoming naargelang het inkomen stijgt, net als de inkomensvervangende
tegemoetkoming.
Om meer mensen met aan handicap of chronische ziekte echt werk te geven, moeten we verder drempels wegwerken, misverstanden weerleggen, en meer inzetten op de mogelijkheden die mensen met een handicap of chronische ziekte wél hebben, in plaats van te focussen op wat ze niet kunnen. Daarvoor zijn er vanuit het beleid gerichte informatie- en sensibiliseringscampagnes nodig. Maar we moeten ook nog stappen zetten om de ondersteuning op de werkvloer verder uit te bouwen, die de inzet van assistenten kan bieden. Heel wat mensen met een handicap geven aan nood te hebben aan assistentie op de werkvloer. De huidige tegemoetkomingen komen hier niet voldoende aan tegemoet. Bovendien kunnen mensen die met hun persoonsvolgend budget een assistent inzetten op het werk, die niet ook financieren voor ondersteuning op andere momenten. Een bijkomende subsidie, specifiek voor assistentie op de werkvloer, is aangewezen.
Dit artikel verscheen in De Gids op Maatschappelijk Gebied
Wens je een abonnement op De Gids op Maatschappelijk Gebied? Stuur een mailtje naar uitgeverij@garant.be met vermelding van je naam, adres en mailadres.